Buiten is 't koud en de sneeuw valt steeds neder,
Dekkend de aarde zoo blank en zoo zacht.
Kind'ren zingen hun kerst liedjes teder,

Thuis om de kerstboom vol schitter'nde pracht.
Maar op de hoek van een straat staat 'n meisje,
Bibberend van koude zing zij daar haar lied.

Want ach voor haar zal geen kerst lichtje branden,
De ouders zijn dood dus een tehuis heeft ze niet.


Ere zei God, zingt de kleine zoo klagend,
Vrede op aarde en heilige nacht.
't Handje verkleumd om een kleinigheid vragen,

Heeft reeds zoo lang op een aalmoes gewacht.
Zacht zingt zij verder Gij Vader der wezen,
Zie op mij arme met liefde toch neer.

U wil ik vragen ook zonder te vrezen,
Geef mij mijn vader en moedertje weer.


Ere zei God, zingt de kleine zoo klagend,
Vrede op aarde en heilige nacht.
't Handje verkleumd om een kleinigheid vragen,

Heeft reeds zoo lang op een aalmoes gewacht.
Zacht zingt zij verder Gij Vader der wezen,
Zie op mij arme met liefde toch neer.

U wil ik vragen ook zonder te vrezen,
Geef mij mijn vader en moedertje weer.